okt 012013
 

Na een uitgebreid warm ontbijt reisden we weer met een bus van Flores naar Nasca, verder richting het zuiden (ca. 3 uur). Onderweg passeerden we het stadje Palpa, net als Nazca een groene oase in de woestijn langs de kust en niet zo ver van de Nazca-lijnen, waarvoor de meeste toeristen hier komen. Wij hebben echter al lang geleden over de lijnen gevlogen. We zijn op doorreis richting Arequipa en Cotahuasi. De laatste jaren zijn ook dodelijke ongelukken gebeurd met de kleine vliegtuigjes. We genoten van de prachtige landschappen, dorre woestijn, groene oases en de donkere, soms rode uitlopers van de Andes. Zoals gebruikelijk zijn er verkopers in de bus, dit keer met broodjes zurig ruikend vlees en nootjes (pinda’s, maïs, popcorn) in kleine langwerpige zakjes.

Na aankomst aten we heerlijk in een klein restaurantje nabij de stations van de busmaatschappijen. Het is naar ons idee altijd beter om met een volle maag een slaapplek te zoeken, omdat je dan betere beslissingen neemt. Na enig zoeken vonden we weer onderdak in een laag gebouw (hospedaje Cochera). We werden weer vriendelijk ontvangen. De kamer was ruim, licht en schoon. De helft van de muren was geel geverfd en de betonnen vloer was rood. We hadden een eigen warme douche en een wc zonder bril.

Nazca is prettiger dan het drukkere Ica. We slenterden over de markt en kregen gratis Chicha Morado (een drankje gemaakt van zwarte maïs, kaneel, kruidnagel, ananas, appel, citroen en bruine rietsuiker) van Jehovagetuigen.

We woonden een deel van de zondagavondmis bij om de sfeer te proeven. Aardig was dat de mis besloten werd met het omhelzen van de geliefden en het geven van een hand aan de mensen om je heen (ook aan ons). Daarna werd iedereen besprenkeld met wijwater uit een plastic flesje.

De volgende ochtend bezochten we te voet los Paredones, los Acueductos de Cantalloc en Las Agujas.

Los Paredones was een handelscentrum waar de Inca’s wol uit de bergen ruilden met katoen dat langs de kust werd (en wordt) verbouwd. De adobegebouwen zijn vervallen, maar hier en daar zie je nog de typische muren die door de Inca’s zo gestapeld zijn dat je er geen speld tussen krijgt. Ze overleven alle aardbevingen. Het ligt ongeveer een kilometer van het centrum langs de Pan-Américana.

Los Acueductos de Cantalloc (soms geschreven als Cantayoc) zijn ondergrondse kanalen die Nazca-water voor de landbouw brengen. Boven de grond zie je grote putten, waar je spiraalvormig naar beneden kunt lopen, totdat je onderin bij het kanaal bent. De meeste van de ongeveer twintig putten hebben vijf rondjes naar beneden. De kanalen liggen langs rio Tierras Blancas. Het is ongeveer twee kilometer lopen van Los Paredones. Onderweg beklom ik één van de bergen (ca. 800 meter), want de aanwijzingen voor de bezienswaardigheden waren vrij onduidelijk. Het uitzicht was mooi, maar het hielp niet om onze weg te vinden.

Dwars door de weilanden bereikten we na het oversteken van de Pan-Américana Las Agujas (naalden). Het is een uitkijkpunt over ‘geoglifes’, die naalden en textiel moeten voorstellen (zoals de Nazca-lijnen). De paden worden door witgeverfde stenen aangegeven en behalve een betonnen, onbemande, roodgele controlepost is er verder niets.

Omdat we al aardig door de zon waren geroosterd, hebben we teruggelift naar Nazca. Na wat eten en rusten bezochten we Museo Arqueológico Antonini, dat een verrassend goed museum bleek te zijn. Italianen hebben in de jaren ’80 op drie plaatsen opgravingen gedaan: Pueblo Viejo (zuidelijk van Ica), Cahuachi (westelijk van Nasca) en Huayuri (westelijk van Palpa). De vele dingen die gevonden werden (potten, sieraden, mummies, stenen panfluiten, etc.), worden in het private museum goed toegelicht tentoongesteld. We mochten tegen betaling van een klein bedragje fotograferen. Naar ons idee was dit museum zelfs mooier dan het museum in Ica.